4.1 Verlengen verlaagde accijnstarieven voor ongelode benzine, diesel en LPG
De accijnstarieven voor ongelode benzine, diesel en LPG zijn vanaf 1 april 2022 verlaagd. Per 1 juli 2023 is de verlaging gedeeltelijk teruggedraaid. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2025 is opnieuw besloten de tarieven ook voor 2025 gelijk te houden. Het kabinet stelt met deze wijziging voor om de accijnstarieven per 1 januari 2026 niet te verhogen en nog een jaar gelijk te houden (aan het niveau van 1 juli 2023) voor ongelode benzine, diesel en LPG tot 1 januari 2027.
4.2 Emissievrije bijzondere personenauto’s en emissievrije motorrijwielen
Met het aflopen van de bpm-vrijstelling voor emissievrije motorrijtuigen per 1 januari 2025 is een ongewenst verschil in behandeling ontstaan tussen enerzijds reguliere emissievrije personenauto’s en anderzijds emissievrije bijzondere personenauto’s, zoals kampeerauto’s en voertuigen voor rolstoelvervoer, en emissievrije motorrijwielen. Terwijl reguliere emissievrije personenauto’s in de bpm enkel worden belast met een vaste voet van € 667 en voor emissievrije bestelauto’s een nihiltarief geldt, worden voornoemde emissievrije bijzondere personenauto’s vanaf 2025 belast volgens dezelfde tarieven als hun fossiele tegenhangers
Om de belastingdruk voor emissievrije bijzondere personenauto’s te corrigeren, wordt voorgesteld de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) op dit punt te wijzigen. Voorgesteld wordt voor emissievrije bijzondere personenauto’s tot en met 2030 hetzelfde tarief te hanteren als reguliere emissievrije personenauto’s. Dat tarief is op dit moment een vaste voet van € 667. Voor emissievrije motorrijwielen wordt voorgesteld om tot en met 2030 een separate vaste voet van € 200 in te voeren. Op deze wijze wordt de stimulans voor emissievrije mobiliteit ook voor deze categorieën motorrijtuigen hersteld en behouden.
Voor met fossiele brandstoffen aangedreven bijzondere personenauto’s en motorrijwielen blijft overigens de catalogusprijs de grondslag voor de bpm. Het is op dit moment niet mogelijk om de bpm voor deze motorrijtuigen vast te stellen aan de hand van de CO2-uitstoot en daarmee gelijk te stellen met andere personenauto’s. Hiervoor is informatie nodig over de CO2-uitstoot van deze motorrijtuigen en die is in het kentekenregister afwezig of onvoldoende betrouwbaar om voor de bpm te kunnen gebruiken.
4.3 Tariefverhoging BPM door autonome vergroening
Vanwege de jaarlijkse afname van de CO₂-uitstoot van nieuwe conventionele personenauto’s (autonome vergroening) worden in de bpm ten behoeve van een stabiele opbrengst jaarlijks de CO2-schijfgrenzen en -tarieven aangepast. De vergroening zou anders tot derving van bpm leiden.
Deze aanpassing is zodanig vormgegeven dat de gemiddelde bpm-inkomsten per conventionele personenauto gelijk blijven. Voor de jaren 2026 tot en met 2028 wordt een autonome vergroening van respectievelijk 1,55% (2026), 1,46% (2027) en 1,38% (2028) voorzien. Voorgesteld wordt om dit percentage jaarlijks te verwerken in de tarieftabel zoals die voor de bpm wordt gehanteerd.
Hiervoor worden in respectievelijk 2026, 2027 en 2028 de schijfgrenzen, inclusief de grens voor de dieseltoeslag, verlaagd met respectievelijk 1,55%, 1,46% en 1,38%, en worden de tarieven, inclusief het tarief voor de dieseltoeslag, verhoogd met respectievelijk 1,57%, 1,48% en 1,40%.
Er is voor gekozen om de autonome vergroening voor drie jaar vast te leggen om de sector zo veel mogelijk duidelijkheid en voorspelbaarheid te bieden over de ontwikkeling van de bpm. Dit draagt bij aan stabiliteit in de autobelastingen en voorkomt jaarlijkse herziening. Onderzocht is of ook bij de tariefstelling voor bestelauto’s rekening gehouden moet worden met autonome vergroening. Vastgesteld is dat hier geen aanleiding voor is.
4.4 Tariefkorting motorrijtuigenbelasting
Emissievrije personenauto’s zijn door het gewicht van de accu zwaarder dan vergelijkbare fossiele auto’s. Omdat de grondslag van de motorrijtuigenbelasting (mrb) grotendeels is gebaseerd op het gewicht van het motorrijtuig moet voor een emissievrije personenauto zonder tariefkorting meer mrb worden betaald dan voor een vergelijkbare benzineauto.
Bij de totstandkoming van het BP 2025 is toegezegd dat het kabinet in het voorjaar van 2025 opnieuw zou beoordelen of de maatvoering van de tariefkorting voor emissievrije personenauto’s voldoende hoog is. Om emissievrije personenauto’s en vergelijkbare benzineauto’s gelijker te belasten in de mrb is door het kabinet op 25 april 2025 aangekondigd de tariefkorting te willen verhogen van 25% naar 30% in de periode 2026 – 2028.
In 2029 blijft de tariefkorting 25%. Door deze aanpassing worden grotere fossiele en emissievrije personenauto’s (voertuigcategorie D en E) komende jaren gelijk belast. Voor kleinere en middelgrote personenauto’s (voertuigcategorie A tot en met C) worden de verschillen verkleind.
De maatregel geldt ook voor emissievrije kampeerauto’s. Evenals voor een reguliere emissievrije personenauto geldt ook voor een emissievrije kampeerauto dat deze als gevolg van het accugewicht zwaarder is dan een vergelijkbare met fossiele brandstoffen aangedreven kampeerauto. De tariefkorting voor een emissievrije kampeerauto wordt berekend over het halftarief zoals dat met ingang van 1 januari 2026 als gevolg van het Belastingplan 2024 voor kampeerauto’s van toepassing wordt.
De tariefkorting gaat niet gelden voor emissievrije bestelauto’s. Het huidige kwarttarief vervalt per 1 januari 2026. Hoewel emissievrije bestelauto’s ook zwaarder zijn door het accugewicht en daardoor meer mrb verschuldigd zijn is van een aanvullende tariefkorting afgezien. Bestelauto’s zijn primair bedoeld voor het vervoer van goederen daar waar personenauto’s bedoeld zijn voor het vervoer van personen.
In het regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd te komen met een hervorming van de autobelastingen. In de Kamerbrief van 11 juli 2025 schetst het demissionaire kabinet denkrichtingen voor een mogelijke structurele oplossing voor de gewichtscorrectie in de mrb van elektrische auto’s voor de middellange en lange termijn.
4.5 Kwarttarieven motorrijtuigenbelasting
De mrb kent met ingang van 1 januari 2026 nog twee kwarttarieven voor bijzondere categorieën motorrijtuigen. Het gaat om motorrijtuigen die zijn ingericht als werktuig of als werkplaats en motorrijtuigen die worden gehouden door kermis- of circusexploitanten en worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden. Met ingang van 1 januari 2027 worden deze kwarttarieven als gevolg van het BP 2025 beperkt tot bestelauto’s en vrachtauto’s. Bij inwerkingtreding van de vrachtwagenheffing, gepland vanaf 1 juli 2026, zal voor vrachtauto’s van meer dan 12 ton het Europese minimumtarief aan mrb gaan gelden.
Voor vrachtauto’s van minder dan 12 ton zal het tarief bij inwerkingtreding van de vrachtwagenheffing nihil zijn. Bij inwerkingtreding van de vrachtwagenheffing is hierdoor een additionele tariefkorting voor vrachtauto’s van meer dan 12 ton onmogelijk en voor vrachtauto’s van minder dan 12 ton overbodig. De kwarttarieven voor mobiele werkplaatsen alsmede kermis- en circusexploitanten zijn na de inwerkingtreding van de vrachtwagenheffing enkel nog van belang voor bestelauto’s. Deze fiscale regelingen worden daarmee dermate beperkt en selectief dat wordt voorgesteld ze bij inwerkingtreding van de vrachtwagenheffing te beperken tot bestelauto’s en met ingang van 1 januari 2028 volledig te beëindigen.
Daarbij is tevens van belang dat de resterende kwarttarieven zijn gegund ter compensatie voor het beperkt gebruik dat deze motorrijtuigen zouden maken van de weg. Het compenseren voor beperkt gebruik is echter inherent tegenstrijdig met de grondslag van de mrb, dat immers een houderschapsbelasting is. Er wordt niet gecontroleerd of een motorrijtuig dat aanspraak maakt op een kwarttarief daadwerkelijk beperkt wordt gebruikt. Daarbij bestaat de mogelijkheid om een motorrijtuig te schorsen in het kentekenregister, waardoor ook de mrb-plicht en verzekeringsplicht wordt opgeschort.