2.1 Pseudo-eindheffing ter-beschikking-stelling fossiele personenauto’s
Zoals al eerder is aangekondigd, wordt er een pseudo-eindheffing ingevoerd voor fossiele personenauto’s met ingang van 1 januari 2027. Uit de zeer uitgebreide toelichting hebben we de volgende hoofdregels gedistilleerd:
- Het betreft fossiele personenauto’s die vanaf 1 januari 2027 en na die datum voor het eerst ter beschikking worden gesteld door de werkgever.
- Als een werkgever vóór 2027 een personenauto ter beschikking heeft gesteld aan een van diens werknemers, geldt een overgangsrechttermijn tot 17 september 2030. Na afloop van de overgangsrechttermijn geldt voor alle ter beschikking
gestelde fossiele personenauto’s dat de pseudo-eindheffing moet worden betaald. - Géén pseudo-eindheffing geldt voor volledig emissievrije personenauto’s en fossiele auto’s die uitsluitend zakelijk worden gebruikt. In dat kader wordt woon-werkverkeer niet als zakelijk beschouwd.
- De pseudo-eindheffing is verschuldigd door de werkgever als deze werkgever kwalificeert als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting. Het is de werkgever niet toegestaan om van de werknemer een bijdrage te vragen met als doel om de pseudo-eindheffing (geheel of gedeeltelijk) af te wentelen op de werknemer.
- Het voorgestelde tarief van de pseudo-eindheffing bedraagt 12% over de waarde van de fossiele personenauto. Voor de waarde wordt uitgegaan van de catalogusprijs. Is de auto ouder dan 25 jaar, dan wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer.
2.2 Aanpassing fietsregeling
De Wet op de loonbelasting 1964 kent een forfaitaire regeling voor de belastingheffing over het voordeel dat een werknemer geniet als zijn werkgever hem een fiets ter beschikking stelt die ook voor privédoeleinden mag worden gebruikt.
Die bijtelling is bij fictie in ieder geval van toepassing als de fiets ook voor woon-werkverkeer mag worden gebruikt. Het kabinet stelt voor om deze bijtellingsregeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2020 aan te passen door expliciet te regelen dat als deze fietsen niet of slechts incidenteel (niet meer dan bijkomstig; dat wil zeggen minder dan 10%) bij het woon- of verblijfadres van de werknemer worden gestald een bijtelling van nihil geldt. Dit betekent dat over het gebruik van deze fietsen geen loon- en inkomstenbelasting verschuldigd is.
2.3 Gezond naar het pensioen
Met het stijgen van de levensverwachting, en de daaraan gekoppelde pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet (AOW-leeftijd), worden loopbanen langer. In het Pensioenakkoord van 2019 hebben kabinet en sociale partners ook afspraken gemaakt die ervoor moeten zorgen dat werkenden
in Nederland gezond de eindstreep kunnen halen.
Om RVU’s (regelingen voor vervroegde uittreding) te ontmoedigen geldt in beginsel een pseudo-eindheffing van 52% voor de werkgever. Dit betekent dat als een werkgever een werknemer een RVU aanbiedt, de werkgever over deze RVU-uitkeringen 52% pseudo-eindheffing is verschuldigd. De pseudo-eindheffing komt bovenop de reguliere belastingheffing.
Met ingang van 2021 is de tijdelijke RVU-drempelvrijstelling geïntroduceerd. Met deze RVU-drempelvrijstelling kunnen werknemers drie jaar voor AOW-leeftijd stoppen met werken en een uitkering van de werkgever ontvangen (gelijk aan de AOW-uitkering) zonder dat de werkgever hierover een pseudo-eindheffing van 52% is verschuldigd. Naar aanleiding van het akkoord ‘Gezond naar het pensioen’ wordt voorgesteld dat deze fiscale drempelvrijstelling voor RVU’s drie jaar voorafgaand aan de AOW-leeftijd vanaf 2026 in stand blijft, met afspraken over betere gerichtheid en een systematiek van gezamenlijke monitoring en ijkmomenten.
Om de RVU toegankelijker te maken voor werknemers met een laag inkomen of weinig aanvullend pensioen, wordt voorgesteld het huidige drempelbedrag (in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering) te verhogen met € 300 bruto per maand. Voorgesteld wordt het bedrag van € 300 jaarlijks te indexeren met een indexatie gebaseerd op de ontwikkeling van minimumloon. Het basisbedrag van het drempelbedrag (het bedrag zonder de € 300 verhoging) is gebaseerd op een netto AOW-uitkering waarvan de verhoging ook is gebaseerd op de ontwikkeling van het minimumloon.
Daarnaast wordt voorgesteld het tarief van de pseudo-eindheffing voor een RVU boven de RVU-drempelvrijstelliung stapsgewijs te verhogen: 57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% in 2028.
Om de RVU beter te richten op werknemers met zwaar werk die niet met eigen middelen eerder kunnen stoppen met werken, kunnen cao-partijen overwegen om een inkomensgrens toe te passen in hun RVU-regeling. Bij de monitoring en ijkmomenten wordt de hoogte van gehanteerde inkomensgrenzen in RVU-regelingen in kaart gebracht. In het akkoord zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van RVU-afspraken. Zo dienen RVU-afspraken altijd een onderbouwde afbakening van de doelgroep te hebben, gericht op belastende functies en werkzaamheden gebaseerd op objectieve criteria.
2.4 Versoberen extraterritoriale kostenregeling (expats)
Voor werkgevers bestaat de mogelijkheid om werknemers de extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking onbelast te vergoeden. Voor de onbelaste vergoeding van deze extraterritoriale kosten (ETK) zijn er twee regelingen:
- een forfaitaire regeling (de expatregeling) en
- een regeling op basis van de werkelijke extraterritoriale kosten (ETK-regeling).
Het kabinet stelt voor om de ETK-regeling te versoberen. Deze versobering houdt in dat voor onder de ETK-regeling vallende werknemers de extra kosten van levensonderhoud, waaronder kosten van gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen, en extra gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst vanaf 2026 uitgesloten worden als onbelast te vergoeden of te verstrekken extraterritoriale kosten.